De jaren 1971-1982 waren een gouden tijd voor de VVD. Onder leiding van Hans Wiegel groeide haar kiezersaanhang sterk. Was de partij in de jaren zestig, en ook nog 1971 onder leiding van Molly Geertsema, bij de Tweede Kamerverkiezingen steeds op ruim tien procent van de stemmen blijven steken, met Wiegel als lijsttrekker kwam zij in 1977 op bijna 18 procent uit. Ook het aandeel van de VVD in het bestuur van gemeenten en provincies nam flink toe. Het ledental steeg in deze periode van zo’n 40.000 naar bijna 103.000.
Op de groei van de VVD waren ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen van invloed, zoals ontzuiling, secularisering (ontkerkelijking) en individualisering. Er kwamen flinke scheuren in de protestants-christelijke, katholieke en sociaaldemocratische zuilen, die steeds meer moeite hadden hun achterban vast te houden. Godsdienst en sociale klasse gingen minder dan voorheen het stemgedrag bepalen, waardoor het potentiële electorale bereik van de VVD aanzienlijk groter werd. Tegelijkertijd veranderde de sociaaleconomische structuur van de samenleving. Er ontstond een nieuwe middenklasse, vooral in de dienstensector. De VVD, die zich altijd op de middengroepen had gericht, vond hierbij deels aansluiting.
Van de ruimte die de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden boden, wist partijleider Wiegel goed gebruik te maken, temeer omdat mogelijke concurrenten als DS’70 en de Boerenpartij uit het zicht verdwenen. Het succes van de VVD is mede op zijn conto te schrijven. Nog geen vier jaar nadat Wiegel zich in november 1963 als partijlid had aangemeld, werd hij al Tweede Kamerlid – met zijn 25 jaar het jongste in de parlementaire geschiedenis tot dan toe. Weer vier jaar later werd hij voorzitter van de Tweede Kamerfractie en partijleider. Met Wiegel, zoon van een meubelmaker, kwam er een einde aan de deftige liberale voormannen – Oud, Toxopeus en Geertsema – die vooral de ‘betere standen’ hadden aangesproken. De wat ‘volksere’ benadering van de kiezer door Wiegel sloeg aan. ‘Het was zijn behoudende toonzetting, het conservatisme van de werkende mens’, zo verklaarde Hans Gruijters, één van de oprichters van D66, zijn succes. Wiegel sprak via de televisiecamera ‘de mensen in het land’ rechtstreeks aan. Hij profiteerde ervan dat de PvdA in deze periode geradicaliseerd was, door toedoen van Nieuw Links, een interne vernieuwingsbeweging van jongere partijleden. In de jaren 1973-1977 voerde Wiegel harde oppositie tegen het ‘potverterende’ centrum-linkse kabinet, dat werd geleid door Joop den Uyl (PvdA).
Doordat de PvdA in de kabinetsformatie van 1977 het CDA overvroeg, kwam het uiteindelijk tot een coalitie tussen de christendemocraten en de VVD. Het kabinet, met Dries van Agt (CDA) als premier en Wiegel als vice-premier, had in de Tweede Kamer slechts een meerderheid van twee zetels, maar zat de rit wel uit. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 26 mei 1981 verloor de regeringscoalitie echter haar krappe meerderheid. De VVD ging er twee Kamerzetels op achteruit en belandde weer in de oppositie, die door Wiegel voor de tweede keer werd geleid. Bij de Provinciale Statenverkiezingen op 24 maart 1982 behaalde de VVD ruim 22 procent van de stemmen, waarmee zij voor het eerst groter was dan de PvdA. Het partijblad Vrijheid en Democratie schreef de zege toe aan het ‘fenomeen’ Wiegel. Een maand later kondigde die echter onverwacht zijn vertrek aan; hij werd Commissaris van de Koningin in Friesland. Ed Nijpels volgde hem op.