1948 - 1963

Geschiedenis

Het beeld van de VVD in de eerste vijftien jaar van haar bestaan wordt bepaald door de persoon van Pieter Oud. Na de oprichting van de VVD in 1948 nam hij al snel het heft in handen. Tot vlak voor zijn terugtreden in 1963 was hij oppermachtig. Door zijn overwicht en gezag wist hij in de eerste jaren de partij bij elkaar te houden toen de behoudende vleugel zich keerde tegen de zelfstandigheid van Nederlands-Indië. Als gevolg van de dominante positie die hij innam kwam Oud in botsing met enkele andere prominente VVD’ers: eerst met Dirk Stikker, later met Harm van Riel.

Verkiezingen en regering

Vier keer bij de Tweede Kamerverkiezingen, in 1948, 1952, 1956 en 1959, was Pieter Oud lijsttrekker van de VVD. Opvallend was dat er op drie keer na een foto van hem op het verkiezingsaffiche prijkte – en dat in een periode dat de personalisering van de politiek nog niet zo ver was voortgeschreden als tegenwoordig. Onder Ouds aanvoering voerde de VVD verbeten campagne tegen de PvdA. Het ‘staatssocialisme’ van die partij zou eindigen in ‘staatsslavernij’. De verkettering van de ‘roden’ bereikte in 1959 haar hoogtepunt, toen Oud de PvdA uitsloot van mogelijke regeringssamenwerking. Pas in de jaren zeventig zou deze blokkade weer worden opgeheven.

Programma's

De vier verkiezingsprogramma’s van de VVD in de jaren 1948, 1952, 1956 en 1959 zijn door partijleider Pieter Oud geschreven. Wilde zo’n manifest consistent en leesbaar zijn, dan moest het uit één pen vloeien, vond hij. Omdat hij er als fractievoorzitter mee moest werken, was hij de aangewezen persoon om het ontwerp op te stellen. De algemene vergaderingen stemden er doorgaans geheel mee in.

Organisatie

In organisatorisch opzicht was de VVD een regelrechte voortzetting van de PvdV. De partijorganisatie en het algemeen reglement – de PvdV kende geen statuten – werden op enkele kleine aanpassingen na ongewijzigd overgenomen. In 1950 stelde de algemene vergadering van de VVD de statuten vast. De basiseenheden vormden de afdelingen, die deel uitmaakten van grotere organisatorische verbanden die vanaf 1955 statencentrales en kamercentrales heetten.

Partijcultuur

De liberale partijen van vòòr de Tweede Wereldoorlog waren nooit erg hecht georganiseerd; het individualisme dat veel liberalen eigen is, verzette zich daartegen. Dat gold ook voor de VVD in de eerste decennia van haar bestaan. Par­tijse­cretaris Johannes Rut­gers sprak er in het jaarverslag van 1948 ‘schande’ van; ‘in vrijzinnige kring blijkt men nog steeds het nut en noodzaak van organisatie niet in te zien’.