Anders dan zijn voorgangers Pieter Oud, Edzo Toxopeus en Molly Geertsema kwam Hans Wiegel (1941) niet voort uit de gezeten burgerij. Zijn vader was meubelmaker en begon later een eigen zaak. In 1959 ging Wiegel naar Amsterdam om aan de Gemeentelijke Universiteit rechten te studeren, maar al na een paar maanden koos hij voor politieke en sociale wetenschappen. Hij werd in 1961 lid van de Jongerenorganisatie Vrijheid en Democratie (JOVD); twee jaar later volgde het lidmaatschap van de VVD. In beide organisaties maakte hij een bliksemcarrière. In 1965 koos het JOVD-congres hem tot landelijk voorzitter, waarna hij na zijn kandidaatsexamen zijn studie liet rusten. In 1967 nam Wiegel, 25 jaar oud, zitting in de Tweede Kamer – niet eerder was een Kamerlid zo jong geweest. Ondanks zijn leeftijd maakte hij toen een vrij bezadigde indruk, doorgaans gekleed in driedelig pak, met horlogeketting en sigaar, in de stijl van Harm van Riel. Hoewel Wiegel zichzelf aanvankelijk ‘links in de VVD’ zag staan, genoot hij ook vertrouwen bij oudere en meer behoudende liberalen als Van Riel. Van 1967 tot 1969 was Wiegel secretaris van het Liberaal Beraad. In 1968 trok hij de aandacht met een vlot geschreven pamflet, Een partijtje libre, dat als liberaal antwoord werd beschouwd op Tien over rood, het program van Nieuw Links, een beweging van radicale jongeren in de PvdA.
In juli 1971 wees de Tweede Kamerfractie Wiegel unaniem aan als opvolger van Geertsema, die minister werd in het kabinet-Biesheuvel. Als fractievoorzitter gaf hij op ontspannen en vaak geestige, maar toch ook vrij strakke manier leiding – Wiegels wil was wet. Toen in juli 1972 de beide DS’70-ministers om financieel-economische redenen het kabinet-Biesheuvel verlieten wilde het VVD-hoofdbestuur hen volgen, maar Wiegel koos ervoor om in het kabinet te blijven. Onder zijn aanvoering brak een periode van electorale groei aan. Bij de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen in november 1972 won de VVD zes zetels. Als oppositieleider zette Wiegel zich scherp af tegen het door de sociaaldemocratische premier Joop den Uyl geleide kabinet. Hij combineerde debatvaardigheden en flair met een zekere populistische retoriek: hij beriep zich regelmatig op ‘de mensen in het land’, maar hield daarbij vast aan zijn liberale beginselen. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 25 mei1977 kreeg de VVD er nogmaals zes zetels bij. Na een langdurige kabinetsformatie vormden het CDA en de VVD een kabinet onder leiding van Dries van Agt, met Wiegel als vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken. Begin 1980 stapte minister van Financiën Frans Andriessen (CDA) op omdat het kabinet niet voldoende zou bezuinigen. Net als in 1972 koos Wiegel ervoor om de regering niet te verlaten, ondanks druk vanuit de partij.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 26 mei 1981 verloor de VVD twee zetels, waarna zij in de oppositie belandde. Wiegel werd vervolgens opnieuw oppositieleider. In het voorjaar van 1982 trad hij na bijna elf jaar terug als partijleider en werd hij Commissaris van de Koningin in Friesland. Deze functie bekleedde hij tot begin 1994 , waarna hij – tot 2012 – voorzitter was van Zorgverzekeraars Nederland en de voorloper daarvan.
Met zijn afscheid uit Den Haag in april 1982 was Wiegel zeker niet geheel en voorgoed uit de Nederlandse politiek verdwenen. Hij bleef in de VVD een prominente rol spelen en diende de partijtop en zijn opvolger Ed Nijpels op gezette tijden vaak ongevraagd van advies – wat hem de bijnaam ‘orakel uit Ljouwert’ opleverde. Enkele keren was er zelfs sprake van dat hij mogelijk als lijsttrekker zou terugkeren, maar daarvan kwam niets terecht. Van 1995 tot 2000 was Wiegel lid van de Eerste Kamer. In mei 1999 keerde hij zich in de senaat ondanks druk van de partijtop tegen de invoering van het correctief referendum, met een kabinetscrisis als gevolg.