In het jaarverslag over 1972 constateerde partijsecretaris Frits Korthals Altes dat de VVD zich had ontwikkeld ‘van kiesvereniging tot moderne politieke partij’. Niet alleen trok de partij na het aantreden van partijleider Hans Wiegel steeds meer kiezers, ook het ledental nam uitzonderlijk snel toe, van bijna 42.000 in 1972 tot ruim 100.000 in 1978. Na elke televisie-uitzending in het kader van de ‘zendtijd politieke partijen’ stroomden de nieuwe leden toe; soms raakte de telefooncentrale overbelast. Het ledenbestand van de beide Brabantse kamercentrales vervijfvoudigde in deze periode; de kamercentrale Limburg werd zeven keer zo groot. De partijleiding poogde de leden vast te houden door nieuwe afdelingen op te richten. Hun aantal steeg van 434 in 1970 tot 603 in 1980, waardoor de VVD in driekwart van de Nederlandse gemeenten met een afdeling aanwezig was. Zogeheten ‘ondercentrales’ werden opgezet om de afdelingen bij te staan.
In 1972 wist de VVD voor het eerst precies hoeveel leden zij telde, vanwege de invoering van de centrale ledenadministratie, met behulp van de computer. Hiermee hoopte de partijleiding de problemen bij het innen van de lidmaatschapsgelden op te lossen, de afhankelijkheid van het partijbureau van de afdelingssecretarissen te minderen en een beter inzicht te krijgen in de organisatorische sterkte van de VVD.
Met de toestroom van nieuwe leden en de organisatorische modernisering werd de structuur van de landelijke VVD complexer. Het aantal activiteiten nam toe, ook al omdat de overheid vanaf het begin van de jaren zeventig een deel van het partijwerk ging subsidiëren (wetenschappelijk onderzoek, vorming en scholing). Om de bedrijvige partij beter te coördineren, werd in 1977 besloten de functie van algemeen secretaris te bezoldigen. De VVD ging op volle toeren draaien. Het dagelijks en hoofdbestuur vergaderde frequenter dan in de voorgaande periodes en het aantal partijcommissies steeg verder. De betrokkenheid van de achterban nam eveneens toe. Op het door Wiegel geschreven ontwerpverkiezingsprogramma van 1977 dienden de afdelingen en andere partijgremia 1.725 amendementen in, die door de kamercentrales werden teruggebracht tot 350. Bij de vaststelling van het Liberaal Manifest in 1980-81 ging het om meer dan 4.500 amendementen en moties, die voor behandeling werden gereduceerd tot 540.
De verbreding van de VVD ging gepaard met meer afwijkende meningen. De besluitvorming binnen de partij raakte mede hierdoor meer gepolitiseerd. Op inspraak en interne oppositie was zij nog niet geheel ingesteld. Deels kwam dat door de aanwezigheid van de oude garde, die de partij nog vooral zag als een kiesvereniging die slechts beperkt bij de discussies mocht worden betrokken. Vaak bedekte kritiek op de koers van de VVD onder Wiegel werd ook niet altijd op prijs gesteld. Door de enorme ledengroei veranderden ook de mentaliteit en de omgangsvormen binnen de partij. De liberale politieke stijl was ook in de jaren zestig doorgaans nog altijd tamelijk ingetogen, beheerst en rationeel geweest. De heftigheid in de VVD nam echter in de jaren zeventig geleidelijk aan toe.
Het moderniseringsproces dat de VVD in de jaren zeventig doormaakte had op het administratieve vlak onmiskenbaar centralistische trekjes. Daarnaast nam de partijleider na het interregnum van Toxopeus en Geertsema als gevolg van zijn electorale successen weer een overheersende plaats in binnen de VVD – zij het dat Wiegel veel minder dan Oud de stem van de liberale achterban geheel kon negeren.