1998 - 2006

Geschiedenis

In het voorjaar van 2001 stond de VVD er in de opiniepeilingen goed voor: met 44 zetels was zij de grootste partij. De kans dat Hans Dijkstal – de opvolger van Frits Bolkestein – de eerste premier van liberalen huize zou worden na Cort van der Linden tijdens de Eerste Wereldoorlog, was reëel. Door de opkomst van de rechts-populistische Pim Fortuyn een half jaar later liep het echter geheel anders. De flamboyante hoogleraar uit Rotterdam wist met uitgesproken opvattingen over immigratie, integratie en islam veel VVD-kiezers aan te trekken.

Verkiezingen en regering

Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1998 was Hans Dijkstal Frits Bolkestein als partijleider opgevolgd. Hij bleef buiten het tweede kabinet-Kok van PvdA, VVD en D66. In mei 1999 leidde de stem van het Eerste Kamerlid Hans Wiegel tegen de invoering van het correctief referendum tot een kabinetscrisis. D66 wilde afhaken, maar ging uiteindelijk akkoord met onder meer de invoering van een niet-bindend (raadgevend) referendum. Het tweede kabinet-Kok kwam in april 2002 ten val, vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen. De aanleiding vormde een rapport over de moord van 7000 Bosnische mannen door Servische troepen in Srebrenica in 1995 en de rol van de Nederlandse VN-militairen.

Programma's

Het programma voor de Tweede Kamerverkiezingen van 15 mei 2002, getiteld Ruimte, respect en vooruitgang, behoorde met ruim 19.000 woorden tot de langere van de VVD. De partij wilde voor bijna veertien miljard gulden de belastingen verlagen ‘om de vrije, zelf-kiezende burger meer ruimte te geven’. Zo moest de Onroerende Zaakbelasting (OZB) voor burgers en bedrijven worden afgeschaft en het toptarief in de inkomstenbelas­ting verlaagd van 52% naar 49%. Verder diende de toegang tot de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te worden beperkt. Ook wilde de VVD de collectieve arbeidsovereen­komsten niet langer algemeen ver­bindend verklaren. Een deel van de partijraad in november 2001 had bezwaren tegen de afschaffing van de OZB, omdat dit de autonomie van gemeenten zou verminderen. Het voorstel kreeg echter voldoende steun van de algemene vergadering in januari 2002, dat het programma vaststelde. Ook besloten de afgevaardigden dat het vluchtelingenbeleid aan te scherpen.

Organisatie

De ingrijpende vernieuwing van de partijorganisatie van de VVD aan het begin van de 21ste eeuw was het directe gevolg van de opkomst van Pim Fortuyn en de zware nederlaag van de partij bij de Tweede Kamerverkiezingen van 15 mei 2002. Binnen korte tijd stapte de VVD af van het getrapte organisatorische partijmodel waarin de algemene vergadering (ook wel als congres aangeduid), bestaande uit afdelingsafgevaardigden, het zwaartepunt vormde. Dit orgaan werd omgevormd tot een ledencongres waar alle aanwezige leden stem­recht hebben, hoewel in sommige gevallen de besluitvorming plaats dient te vinden in de zogeheten ‘algemene vergadering van afgevaardigden’ – zoals bij de vaststelling van het verkiezingsprogramma, om te voorkomen dat belangengroepen dat proces via massale ledenwerving naar hun hand kunnen zetten. Verder kunnen de partijleden voortaan in een directe stemming de par­tijvoorzitter of de lijsttrekker voor de ver­kiezingen voor de Tweede Kamer en het Euro­pees Parlement aanwijzen, de rest van de kandidatenlijst vaststellen en zich in een ledenraadple­ging over politieke onder­wer­pen uitspreken. Ook andere partijen vergrootten in deze periode de zeggenschap van de leden, maar dit proces verliep binnen de VVD aanmerkelijk sneller en ook verstrekkender dan in het CDA en de PvdA.

Partijcultuur

Na de klap bij de Tweede Kamerverkiezingen in mei 2002 ging de VVD uitgebreid bij zichzelf te rade om de oorzaken van het echec te achterhalen. Het hoofdbestuur stelde in een rapport met als veelzeggende titel Minder partij, meer maat­schappij vast dat de VVD zich veel te veel op ‘Den Haag’ had gericht en te wei­nig op de samenleving – met andere woorden: te zeer een in zichzelf gekeerde, gesloten bestuur­derspartij was geworden. ‘In slagwoorden: te veel naar binnen ge­richt, met elite­vorming, alleen tijdens verkiezingen naar buiten tredend, contact met de realiteit verloren, inbreng vanuit de partij wordt als “lastig” ervaren, te veel bestuur­lijk opererend, weinig inhoudelijk, weinig discussie, fossiel, te veel op consensus gericht, te weinig duidelijk of consistent, politici staan te veel op afstand, onvol­doen­de verantwoording afleggen door politici, individualistisch, onbetrouwbaar t.a.v. naleving van verkiezingsprogramma’s, te veel carrière gericht (eigen belang), te veel kiesver­eni­ging zijn.’