Partijcultuur 1982 - 1990

Partijvoorzitter Korthals Altes en partijleider Nijpels in 1985.
Partijvoorzitter Korthals Altes en partijleider Nijpels in 1985.

‘De VVD is een zelfbewuste partij, de VVD is een grote en sterke partij ge­worden… Ondanks het individualisme dat het liberalisme eigen is, heeft de VVD een sterke positie kunnen opbouwen omdat wij jegens elkaar loyaal zijn geweest’, zo omschreef partijvoorzitter Frits Korthals Altes zijn partij in het jaarverslag over 1981. Die saamhorigheid zou in de jaren tachtig zwaar worden beproefd. Dat kwam door het vele ‘gedoe in Den Haag’, maar het had ook te maken met de onstuimige groei van de VVD: de toestroom van nieuwe leden deed de partij van karakter veranderen.

Na een forse terugval in de jaren 1978-1981 toen de VVD samen met het CDA het eerste kabinet-Van Agt vormde, groeide het ledental tot bijna 103.000 in 1982. De partij poogde de leden te betrekken bij discussies over inhoudelijke zaken. Er kwamen speciale ‘politieke congressen’ over uiteenlopende inhoudelijke thema’s, met als gevolg dat de algemene vergaderingen vaker daagden. Het aantal partijcommissies steeg eveneens behoorlijk, er waren er zo’n 25 actief. Ook het dagelijks en hoofdbestuur vergaderden frequenter dan ooit tevoren. De achterban liet zich gelden: op het ontwerpverkiezingsprogram van 1986 werden ruim drieduizend amendementen ingediend.

Op de sfeer in de partij was de enorme ledengroei eveneens van invloed. De liberalen stonden doorgaans een meer beheerste, rationele stijl van politiek voor, zonder al te veel opwinding, gekift en negativiteit, al werd voor externe vijanden als de PvdA graag een uitzondering gemaakt. Deze houding van niet teveel hartstocht en lawaai kwam echter flink onder druk te staan. De heftigheid die in de jaren zeventig al was toegenomen, zou in het volgende decennium het kookpunt bereiken; de emotie loopt als een rode draad door de jaarverslagen van de VVD in deze periode. Partijsecretaris Wim van den Berg schreef over 1986 dat zich ‘onver­kwik­kelijke interne partij-gebeurtenissen’ hadden voorgedaan. ‘Beheersten de voor­man­nen nog wel het rationele spel of voeren zij mee op de golven van emotie en harts­tocht?’ Een jaar later was er sprake van ‘soms heftige emoties, waarin teleurstelling over de handelwijze van personen ge­stalte kreeg’. Het jaar 1989 stond in het teken van de ‘interne verdeeldheid’ en ‘teleurstelling’. 1990 was een ‘bewogen jaar’, met een aflossing van de wacht waar­bij zich ‘grote emoties’ hadden ontladen.

De VVD kwam in deze jaren in een neerwaartse spiraal terecht. ‘Gevoelens van frustratie en onmacht’ waren wijdverbreid, zo stelde partijvoorzitter Leen Ginjaar vast in de notitie Functie en structuur, na een rondtocht door de partij. ‘De warmte binnen de partij verdween, de omgang met mensen verkilde’, aldus Klaas Weide, destijds burgemeester van Haren. De leden verlieten massaal de partij: na het hoogtepunt in 1982 verloor de VVD tot 1990 er bijna 44.000 (43 procent). De betrokkenheid van degenen die bleven liet te wensen over, aldus het hoofdbestuur: ‘slechte opkomst op afdelingsvergaderin­gen, weinig be­reidheid om tot het kader van vrijwilligers toe te treden’. De groep ‘passieve leden’ werd in die tijd op negentig procent geschat. Partijleider Joris Voorhoeve constateerde gelaten op het partijcongres van 15 en 16 mei 1987: ‘Onze Volkspartij voor Vrijheid en Democratie is de laatste jaren zijn oude stijl en sfeer kwijtgeraakt.’

Rietkerk en Geertsema bij het 35-jarige bestaan van de VVD in 1983.
Rietkerk en Geertsema bij het 35-jarige bestaan van de VVD in 1983.
Veertigjarig bestaan van de VVD in 1988.
Veertigjarig bestaan van de VVD in 1988.