Partijcultuur 1998 - 2006

Lossere vergadercultuur: Jorritsma, Zalm en Terpstra achter de tafel.
Lossere vergadercultuur: Jorritsma, Zalm en Terpstra achter de tafel.

Na de klap bij de Tweede Kamerverkiezingen in mei 2002 ging de VVD uitgebreid bij zichzelf te rade om de oorzaken van het echec te achterhalen. Het hoofdbestuur stelde in een rapport met als veelzeggende titel Minder partij, meer maat­schappij vast dat de VVD zich veel te veel op ‘Den Haag’ had gericht en te wei­nig op de samenleving – met andere woorden: te zeer een in zichzelf gekeerde, gesloten bestuur­derspartij was geworden. ‘In slagwoorden: te veel naar binnen ge­richt, met elite­vorming, alleen tijdens verkiezingen naar buiten tredend, contact met de realiteit verloren, inbreng vanuit de partij wordt als “lastig” ervaren, te veel bestuur­lijk opererend, weinig inhoudelijk, weinig discussie, fossiel, te veel op consensus gericht, te weinig duidelijk of consistent, politici staan te veel op afstand, onvol­doen­de verantwoording afleggen door politici, individualistisch, onbetrouwbaar t.a.v. naleving van verkiezingsprogramma’s, te veel carrière gericht (eigen belang), te veel kiesver­eni­ging zijn.’

 

Het hoofdbestuur zag drie manieren om de band met de kiezers en de leden te verbe­teren. Allereerst wat betreft het partijprofiel: de VVD diende inhoudelijk weer herkenbaarder te worden. Een commissie onder leiding van Jan van Zanen pleitte er in haar rapport Idee voor structuur. De VVD op weg naar een ideeën- en debatpartij voor dat de VVD zich zou om­vormen tot ‘ideeën- en debatpartij… Zo’n partij zal bruisen van ideeën en spranke­lende – goed voorbereide – discussies en daar zal magie van uitgaan. Veel leden zullen erbij willen horen.’ De VVD zou bijvoorbeeld moeten debatteren over de in 1981 vastgestelde beginselver­klaring Liberaal Manifest.

 

Ook was de partijtop van mening dat de stijl van de volksvertegenwoordigers moest veranderen. ‘Politiek is emotie!’, zo stelde de commissie Partijvernieuwing in haar rapport, onder invloed van de stijl van de impul­sieve, gevoels­matige Pim Fortuyn. De (kandidaat-)Kamer­leden van de VVD waren nauwelijks zichtbaar geweest. ‘De wijze van vertolken moet met emotie en inspelend op het gevoel van de kiezers’, werd hen voorgehouden. Aan de komende lijsttrekkers werden nog hogere eisen gesteld: zij moesten ‘char­mant zijn, authentiek en geloof­waardig, mediageniek en voor inhoudelijk nieuws zor­gen. Sterke persoonlijk­heden die de emotie van de kiezers raken.’ Het werd de kandidaten niet langer verboden campagne voor zichzelf te voeren, als zij zich naar zouden houden aan het verkiezings­pro­gramma en zich niet negatief uitspreken over andere VVD-kandidaten.

 

Ten slotte ging het hoofdbestuur over tot een ingrijpende aanpassing van de partij­organisatie. Dit instrument werd in crisistijd wel vaker toegepast (zoals bij het vertrek van Oud in 1963 en na het opstappen van Nijpels in 1986). Er kwam nagenoeg een einde aan de getrapte struc­tuur van de partijorganisatie gebaseerd op afgevaardigden van afdelingen (voorheen kiesverenigingen), die de liberale partijorganisatie sinds 1885 had gekenmerkt, onder de leus ‘leden aan het stuur’ (zie verder organisatie 1998-2006).

 

Naast de grotere zeggenschap probeerde de VVD de partij ook aantrekkelijker te maken voor (nieuwe) leden door de heersende mentaliteit en omgangsvormen te wijzigen. ‘Binnen de VVD moeten we naast de structuurverandering ook stilstaan bij de stijl en vorm van onze uitingen en bijeenkomsten. Het beeld van de grijze pakken, het vousvoyeren en handjes schuddende bobo’s past niet.’ Er moest meer ‘show’ komen op de ‘saaie’ algemene vergaderingen, zodat het voor de leden aantrekkelijker zou worden om mee te doen en voor de media om meer aandacht aan de VVD schenken.

 

Uitnodiging prinsjesdagborrel 2005
Uitnodiging prinsjesdagborrel 2005.
VVD knuffelvogel 2002
VVD knuffelvogel 2002.