Organisatie 1990 - 1998

Ginjaar, partijvoorzitter van 1986 tot 1991.
Ginjaar, partijvoorzitter van 1986 tot 1991.

‘Visie, Vaardigheid en Discipline’ – dat waren de zwaartepunten in het beleid ten aanzien van de VVD-partijorganisatie, in de optiek van partijvoorzitter Leendert Ginjaar (zie ook onder ‘partijcultuur’). ‘Vaar­digheid inzake de handelingen van politici, bestuurders en leden’ werd vertaald in een verdere professionalisering van de organisatie. Er moest meer aandacht komen voor vor­ming en scholing, en voor de selectie van het politieke personeel. Zo introduceerde de partij het ‘talent-management’, dat erop was gericht op systematische wijze getalenteerde per­sonen te ontdekken, aan te trekken, (verder) te ontwikkelen en in te zetten voor de VVD. Op het gebied van de public relations werd koers gezet in de richting van de permanente campagnevoering. De VVD was altijd primair gericht geweest op de verkiezingen, maar het was nu noodzakelijk de publieke opinie continu te beïn­vloe­den.

De algemene vergadering ging op 18 en 19 mei 1990 akkoord met het voorstel van het hoofdbestuur om ‘op termijn’ een betaalde partijvoorzitter aan te trekken: de tijd die hij of zij voor de VVD had, zou niet moeten worden beperkt door een andere betrekking. Partijvoorzitter Ginjaar oefende de functie in zijn vrije tijd uit. Hij had laten weten zelf niet de eerste professionele voorzitter van de VVD te willen zijn. Op de algemene vergadering op 4 en 5 oktober 1991 werd hij opgevolgd door Dian van Leeuwen-Schut.Uitnodigigng 50 jaar VVD

Op de algemene vergadering van 8 september 1990 werd na jaren van discussie het nieuwe reglement op de kandidaatstelling van de Tweede Kamerleden aanvaard. In de jaren daarna volgden nog nieuwe reglementen ten behoeve van de kandidaatstelling voor de Eerste Kamer, het Europees Parlement, de Provinciale Staten en de gemeenteraden. De algemene vergadering van 19 en 20 april 1996 besloot evenwel al weer tot wijzigingen van deze reglementen.

De kandidaatstelling voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement in 1994 verliepen voor het eerst volgens de nieuwe procedures , die niet wezenlijk van elkaar ver­schilden. De afdelingen gaven namen van moge­lijke kandida­ten door aan het hoofdbe­stuur. Op basis van deze gros­lijsten – waaraan de namen van de zittende parlementariërs waren toegevoegd – stelde het hoofdbe­stuur de ontwerpkandidaten­lijsten op. Hierbij liet het zich adviseren door een speciaal ingestelde commissie, die met alle kandidaten solli­cita­tiegespre­kken had gevoerd. Nadat de voor­zitters van de ka­mercen­trales ook hun oordeel hadden gegeven, stelde het hoofdbestuur de ontwerp-kandidaten­lijsten vast. De afde­lingen en kamer­centrales dienden ver­vol­gens wijzigings­voor­stellen in.

De bui­tengewone alge­mene vergadering van 18 en 19 fe­bruari 1994 stelde de lijsten definitief vast­. Vlak daarvoor vergaderden de kamercentralevoorzitters over de volgorde van de kandidaten. Zij meenden dat drie zittende Tweede Kamerleden te laag op de lijst stonden, waarna deze alle een hogere plaats kregen. De interventie liet – wellicht ten overvloede – zien dat de voorzitters van de kamercentrales nog altijd invloedrijk waren binnen de VVD, ondanks het feit dat deze regionale partijorganisaties niet meer in het hoofdbestuur vertegenwoordigd waren.

Erica Terpstra en partijleider Frits Bolkestein op een algemene vergadering in het midden van de  jaren negentig
Terpstra en partijleider Bolkestein op een algemene vergadering in het midden van de jaren negentig.