‘Oud denkt voor ons en schrijft voor ons, – hij leidt alle vergaderingen, is er altijd bij, met voorbeeldige en bijna beangstigende stiptheid –, houdt zijn grote jaarlijkse inleiding, – een welsprekend college met perspectief’. Zo schreef de ondervoorzitter van de VVD Harm van Riel in 1951 met bewondering over partijleider Pieter Oud. Die overheersende rol van Oud in de VVD had zijn voordelen, maar zou gaandeweg weerstand oproepen, ook bij Van Riel.
Pieter Jacobus Oud (1886-1968) kwam al op vroege leeftijd in aanraking met de politiek: zijn vader was wethouder in Purmerend voor de de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). In 1908 werd Oud lid van de VDB. Hij studeerde rechten en was daarna onder meer werkzaam als belastingontvanger. Van 1917 tot 1933 had hij voor de VDB zitting in de Tweede Kamer. Oud combineerde zijn Kamerlidmaatschap vanaf 1919 met de functie van partijsecretaris en met die van hoofdredacteur van het partijblad De Vrijzinnig Democraat. In die zin was hij op en top partijman. In de jaren 1933-1937, ten tijde van de economische crisis, maakte Oud als minister van Financiën deel uit van het tweede en derde kabinet-Colijn. Met een beleid van bezuinigingen en steunverlagingen maakte hij zich niet geliefd bij de sociaaldemocraten. Oud was lijsttrekker bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei 26 1937 en werd vervolgens fractievoorzitter, toen de VDB niet in het kabinet terugkeerde. In het najaar van 1938 volgde zijn benoeming tot burgemeester van Rotterdam, waarna hij als partijleider terugtrad. Vanuit de havenstad hield Oud echter voeling met Den Haag; zo was bij de kabinetsformatie van 1939 zijn invloed aanzienlijk.
In februari 1946 ging de VDB met onder meer de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op in de PvdA. Oud was schoorvoetend meegegaan. De gewezen VDB-leider kreeg al snel zijn bekomst van de PvdA, waarna hij toenadering zocht tot de leider van de Partij van de Vrijheid (PvdV) Dirk Stikker. In de onderhandelingen over een nieuwe partij wist Oud het onderste uit de kan te halen. Op 24 januari 1948 werd de VVD opgericht. Oud leidde de partij in de periode 1948-1959 vier maal bij de Tweede Kamerverkiezingen en was van 1948 tot 1963 zowel voorzitter van de partij als van de Tweede Kamerfractie. Als partijleider maakte hij de VVD in 1959 tot de derde partij van het land, maar drukte hij ook een zwaar stempel op de partijorganisatie. Aan het begin van de jaren zestig nam het verzet tegen zijn dominante positie toe, wat in 1963 tot zijn vertrek uit de politiek leidde.
Oud is door mede- en tegenstanders vrijwel eensgezind geprezen om zijn onvermoeibare werkkracht en gedegen kennis van staatkundige zaken. Over Oud als persoon liepen de meningen uiteen. Waar biograaf Henk Vonhoff, een ‘oprecht bewonderaar’ van Oud, hem een ‘sterke, strijdbare persoonlijkheid’ toedichtte, omschreef Van Riel, die met Oud in aanvaring was gekomen, hem in 1970 als ‘iemand die bij uitstek doelgericht dacht en opvallend weinig rekening hield met de gevoelens en ideeën van een ander’. De algemene vergadering van de VVD van 9 november 1963 benoemde Oud tot erevoorzitter van de partij.