Na de Tweede Kamerverkiezingen van april 1971 was de VVD toegetreden tot het kabinet-Biesheuvel, waarvan ook ARP, CHU, KVP en DS’70 deel uitmaakten. Molly Geertsema werd minister van Binnenlandse Zaken. Als partijleider werd hij opgevolgd door Hans Wiegel. Omdat het kabinet al na een jaar ten val kwam, kreeg die veel eerder dan verwacht zijn electorale vuurdoop. Onder Wiegels aanvoering sleepte de VVD bij de Tweede Kamerverkiezingen van 29 november 1972 22 zetels in de wacht, een winst van zes (ruim eenderde). De jeugdige lijsttrekker richtte zich in zijn campagne ook op jongeren, die nu vanaf achttien jaar mochten stemmen. De winst kwam voor een belangrijk deel uit deze groep. Daarnaast trok de VVD veel katholieke kiezers, maar ook kiezers van DS’70, die zich in 1970 van de PvdA had losgemaakt toen die partij door Nieuw Links radicaliseerde.
Ondanks de verkiezingszege belandde de VVD in de oppositie. Wiegel bestreed het door de PvdA’er Joop den Uyl geleide centrum-linkse kabinet scherp, waarbij hij zich beriep op ‘de mensen in het land’ en hij de regering van ‘potverteren’ beschuldigde. In de traditie van Pieter Oud sloot hij de ‘huidige PvdA’ van regeringssamenwerking uit. Zijn felle, polariserende manier van oppositie voeren ging sommigen in de VVD te ver; Wiegel verdedigde zich met de brochure De geloofwaardigheid van een alternatief. Zijn harde aanpak sloeg onder de kiezers aan: bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei 1977 behaalde de VVD 28 zetels – opnieuw deels van DS’70, dat vijf zetels verloor.
De PvdA won in mei 1977 tien zetels, maar haar gedroomde ‘tweede kabinet-Den Uyl’ kwam er niet. Het CDA (waarin ARP, CHU en KVP waren opgegaan) was in de formatie niet gediend van de schofferingen van de overvragende sociaaldemocraten. CDA-leider Dries van Agt sprak vervolgens in het restaurant Le Bistroquet met Wiegel. In korte tijd kwamen beiden tot overeenstemming over een (beknopt) regeerakkoord. Van Agt werd premier, Wiegel vice-premier. De VVD had niet meer op regeringsdeelname durven rekenen en was tot vrij veel concessies bereid. Zes leden van de christendemocratische Tweede Kamerfractie stemden tegen de coalitie met de liberalen, al beloofden ze zich loyaal te zullen opstellen – vandaar hun betiteling ‘loyalisten’. Zelfs mèt die loyalisten beschikten CDA en VVD samen slechts over een meerderheid van 77 Kamerzetels.
De regeringsdeelname bleek electoraal niet bevorderlijk voor de VVD. Bij de eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement op 7 juni 1979 moesten de liberalen inleveren ten opzichte van de Kamerverkiezingen van 1977. Bij de Tweede Kamerverkiezingen op 26 mei 1981 gingen er twee zetels verloren. CDA en VVD verloren hun meerderheid en konden hun regeringscoalitie niet voortzetten. Van Agt bleef wel minister-president, maar nu van een kabinet met PvdA en D66. Wiegel kon als fractievoorzitter in de Tweede Kamer weer als oppositieleider optreden. De vraag rees of zijn populariteit na tien jaar iets van haar glans had verloren, maar bij de Provinciale Statenverkiezingen op 24 maart 1982 won de VVD voor het eerst in haar geschiedenis meer stemmen dan haar grote rivaal, de PvdA; in Noord-Holland werd ze zelfs de grootste partij. Wiegel verliet daarna de partijpolitiek en gaf de leiding over aan Ed Nijpels.